Wij geloven, dat God den mens geschapen heeft van het stof der aarde, a
en heeft hem gemaakt en geformeerd naar Zijn beeld en gelijkenis,
goed, rechtvaardig en heilig; b
kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met den wil Gods.
Maar als hij in ere was,
zo heeft hij het niet verstaan,
noch zijn uitnemendheid erkend,
maar heeft zichzelf willens der zonde onderworpen,
en overzulks den dood en der vervloeking, c
het oor biedende aan het woord des duivels.
Want het gebod des levens, d dat hij ontvangen had,
heeft hij overtreden, en heeft zich van God,
Die zijn ware leven was,
door de zonde afgescheiden;
hebbende zijn gehele natuur verdorven;
waardoor hij zich schuldig gemaakt heeft
des lichamelijken en geestelijken doods. e
En in al zijn wegen goddeloos, verkeerd en verdorven geworden zijnde,
heeft hij verloren al zijn uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had f
en heeft niet anders overig behouden dan kleine overblijfselen daarvan,
dewelke genoegzaam zijn om den mens alle onschuld te benemen; g
overmits al het licht, dat in ons is, in duisternis veranderd is, h
gelijk de Schrift ons leert, Joh. 1:5, zeggende:
Het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen;
alwaar de heilige Johannes de mensen 'duisternis' noemt.
Daarom verwerpen wij al wat men hiertegen leert
van den vrijen wil des mensen,
aangezien de mens niet dan een slaaf der zonde is,
en geen ding kan aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven zij, Joh. 3:27.
Want wie is er, die zich beroemen zal
iets goeds te kunnen doen als uit zichzelf, daar toch Christus zegt:
Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader,
Die Mij gezonden heeft, hem trekke? Joh. 6:44.
Wie zal met zijn wil voorkomen, die daar verstaat,
dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God? Rom. 8:7.
Wie zal van zijn wetenschap spreken, ziende,
dat de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen, die des Geestes Gods zijn? 1 Kor. 2:14.
Kortelijk, wie zal enige gedachte voorstellen, dewijl hij verstaat,
dat wij niet bekwaam zijn van onszelf iets te denken,
als uit onszelf, maar dat onze bekwaamheid uit God is? 2 Kor. 3:5.
En daarom hetgeen de apostel zegt,
behoort met recht vast en zeker gehouden te worden,
dat God in ons werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Fil. 2:13.
Want er is noch verstand, noch wil,
den verstande en wille Gods gelijkvormig,
of Christus heeft ze in den mens gewrocht;
hetwelk Hij ons leert, zeggende,
Joh. 15:5: Zonder Mij kunt gij niets doen.
Wij geloven dat God de mens heeft geschapen uit het stof van de aardbodem. a
Hij heeft de mens gemaakt naar Zijn beeld.
De mens leek op God: goed, rechtvaardig en heilig. b
In alles stemde de wil van de mens overeen met Gods wil.
De mens heeft zijn ereplaats in de schepping niet begrepen of erkend.
Door te luisteren naar de duivel heeft hij zichzelf
doelbewust aan de macht van de zonde, de dood en vervloeking onderworpen. c
De mens heeft het gebod ten leven, d dat God gegeven had, overtreden.
God was zijn echte leven, maar door de zonde heeft de mens zich van Hem afgescheiden.
De zonde heeft ook het wezen van de mens helemaal aangetast en
zorgde voor de straf: de lichamelijke en geestelijke dood. e
Doordat de mens in alles goddeloos, verkeerd en zondig werd,
heeft hij bijna alle goede gaven verloren waarmee God ons had geschapen. f
Het kleine beetje wat nog over is, is voldoende
om de mens iedere verontschuldiging om God niet te dienen, te ontnemen. g
Bovendien is ons verstand verduisterd geworden. h
Dit leert de Bijbel in Joh. 1:5, waar Johannes de mensen 'duisternis' noemt:
En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.
Wij verzetten ons tegen de gedachte dat de mens een vrije wil heeft.
De mens is een slaaf geworden van de zonde
en kan niets aannemen, als het hem niet uit de hemel gegeven is, Joh. 3:27.
Wie zal zich erop beroemen uit eigen kracht iets goeds te doen, als Christus zegt in Joh. 6:44:
Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt?
Wie zal steunen op zijn eigen wil, als hij weet
dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God? Rom. 8:7.
Wie durft te spreken over zijn eigen kennis, wanneer hij inziet
dat de natuurlijke mens de dingen van de Geest van God niet aanneemt, omdat ze dwaasheid voor hem zijn? 1 Kor. 2:14.
Kortom, wie zal een eigen gedachte naar voren brengen, als hij weet
dat wij van onszelf niet bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze dat bekwaamheid uit God is? 2 Kor. 3:5.
Daarom moet onwrikbaar vastgehouden worden aan wat Paulus zegt in Fil. 2:13:
want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.
Want als ons verstand of onze wil gelijk is aan die van God,
dan heeft Christus dat in ons tot stand gebracht.
Dit heeft hij ons voorgehouden in Joh. 15:5: zonder Mij kunt u niets doen.
Toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen. Genesis 2:7
In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren. Genesis 3:19
Het stof terugkeert naar de aarde zoals het was, en de geest terugkeert tot God, Die hem gegeven heeft. Prediker 12:7
En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. Genesis 1:26-27
En u bekleedt met de nieuwe mens, die overeenkomstig het beeld van God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Efeze 4:24
En u met de nieuwe mens bekleed hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft. Kolossenzen 3:10
Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal uw moeite in uw zwangerschap zeer groot maken; met pijn zult u kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen. En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u geboden had: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren. Genesis 3:16-19
Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben. Romeinen 5:12
Maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven. Genesis 2:17
Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden. Efeze 2:1
Verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven dat uit God is, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding van hun hart. Efeze 4:18
De HEERE kent de gedachten van de mens: vluchtig zijn ze. Psalmen 94:11
Zoals geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Romeinen 3:10
Want het denken van het vlees is de dood, maar het denken van de Geest is leven en vrede. Romeinen 8:6
Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn. Want zij hebben, hoewel zij God kennen, Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar zij zijn verdwaasd in hun overwegingen en hun onverstandig hart is verduisterd. Romeinen 1:20-21
Want u was voorheen duisternis, maar nu bent u licht in de Heere; wandel als kinderen van het licht. Efeze 5:8
Deze bewijsteksten zijn ontleend aan de Bijbel in de Herziene Statenvertaling, © Stichting HSV 2010.