Wij geloven, dat onze goede God,
uit oorzaak der verdorvenheid des menselijken geslachts,
koningen, prinsen en overheden verordend heeft; a
willende, dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën, b
opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde,
en het alles met goede ordinantie onder de mensen toega. c
Tot dat einde heeft Hij de overheid het zwaard in handen gegeven
tot straf der bozen en bescherming der vromen, Rom. 13:4.
En hun ambt is, niet alleen acht te nemen en te waken over de politie,
maar ook de hand te houden aan den heiligen kerkedienst;
om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst,
om het rijk des antichrists te gronde te werpen,
en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen,
het woord des Evangelies overal te doen prediken, d
opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde,
gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt.
Voorts, een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij,
is schuldig zich aan de overheden te onderwerpen,
schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen,
en hun gehoorzaam te zijn e in alle dingen,
die niet strijden tegen Gods Woord; f
voor hen biddende in hun gebeden,
opdat hen de Heere stieren wille in al hun wegen,
en dat wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid, 1 Tim. 2:2.
En hierin verwerpen wij de wederdopers en andere oproerige mensen,
en in het gemeen al degenen,
die de overheden en magistraten verwerpen g
en de justitie omstoten willen, invoerende de gemeenschap der goederen,
en verwarren de eerbaarheid, die God onder mensen gesteld heeft.
Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. Spreuken 8:15
Want Hij verandert de tijden en stonden; Hij zet de koningen af, en Hij bevestigt de koningen; Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap dengenen, die verstand hebben. Daniël 2:21
Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware; daarom die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde. Johannes 19:11
Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd. Romeinen 13:1
En verklaar hun de instellingen en de wetten, en maak hun bekend den weg, waarin zij wandelen zullen, en het werk, dat zij doen zullen. Doch zie gij om, onder al het volk, naar kloeke mannen, God vrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. Exodus 18:20-21
En ik gebood uw rechters ter zelfder tijd, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broederen, en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder, en tussen deszelfs vreemdeling. Deuteronomium 1:16
Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de ogen der wijzen, en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Deuteronomium 16:19
In die dagen was er geen koning in Israel; een iegelijk deed, wat recht was in zijn ogen. Richteren 21:25
Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het aangezicht der goddelozen aannemen? Sela. Doet recht den arme en den wees; rechtvaardigt den verdrukte en den arme. Verlost den arme en den behoeftige, rukt hem uit der goddelozen hand. Psalmen 82:2-4
O huis Davids! zo zegt de HEERE: Richt des morgens recht, en verlost den beroofde uit den hand des verdrukkers; opdat Mijn gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. Jeremia 21:12
Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. Jeremia 22:3
Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; Hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen, die goed doen. 1 Petrus 2:13-14
Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde! Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen. Psalmen 2:10-12
Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet. Romeinen 13:4
Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen; Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker; Welke wil, dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen. 1 Timotheüs 2:1-4
Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp de angel uit, en de eerste vis, die opkomt, neem, en zijn mond geopend hebbende, zult gij een stater vinden; neem die, en geef hem aan hen voor Mij en u. Mattheüs 17:27
Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is. Mattheüs 22:21
Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt; schatting, dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreze, dien gij de vreze, eer, die gij de eer schuldig zijt. Romeinen 13:7
Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn. Titus 3:1
Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. 1 Petrus 2:17
Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. Handelingen 4:19
Maar Petrus en de apostelen antwoordden, en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen. Handelingen 5:29
Maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heerschappij verachten; die stout zijn, zichzelven behagen, en die de heerlijkheden niet schromen te lasteren. 2 Petrus 2:10
Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden. Judas 1:8