Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is
een verzameling dergenen, die zalig worden,
en dat buiten haar geen zaligheid is, a
dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij,
zich behoort op zichzelf te houden,
om op zijn eigen persoon te staan;
maar dat zij allen schuldig zijn,
zichzelf daarbij te voegen en daarmede te verenigen; b
onderhoudende de enigheid der Kerk,
zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, c
de hals buigende onder het juk van Jezus Christus, d
en dienende de opbouwing der broederen, e
naar de gaven, die hun God verleend heeft,
als onderlinge lidmaten eenszelfden lichaams. f
En opdat dit te beter onderhouden zou kunnen worden,
zo is het ambt aller gelovigen, volgens het Woord Gods,
zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, g
en zich te voegen tot deze vergadering, h
het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft;
ook ofschoon het zo ware,
dat de magistraten en plakkaten der prinsen daartegen waren,
en dat de dood of enige lichamelijke straf daaraan hing. i
Daarom, al degenen, die zich van haar afscheiden
of niet daar bijvoegen,
die doen tegen de ordinantie Gods.
En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Mattheüs 16:18-19
En prezen God, en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de Gemeente, die zalig werden. Handelingen 2:47
Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Galaten 4:26
Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente liefgehad heeft, en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Opdat Hij haar Zichzelven heerlijk zou voorstellen, een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Efeze 5:25-27
Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen. Hebreeën 2:11-12
Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen. Hebreeën 12:23
Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk uw vaderen; geeft den HEERE de hand, en komt tot Zijn heiligdom, hetwelk Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dient den HEERE, uw God; zo zal de hitte Zijns toorns van u afkeren. 2 Kronieken 30:8
Opdat zij allen een zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons een zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. Johannes 17:21
En de vrede Gods heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt in een lichaam; en weest dankbaar. Kolossenzen 3:15
Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. Hebreeën 13:17
Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht. Mattheüs 11:28-30
Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus. Efeze 4:12
Maar aan een iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen oorbaar is. 1 Korinthe 12:7
En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. 1 Korinthe 12:27
Uit Welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn maat, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Efeze 4:16
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Spreek tot deze vergadering, zeggende: Gaat op van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram. Toen stond Mozes op, en ging tot Dathan en Abiram; en achter hem gingen de oudsten van Israel. En hij sprak tot de vergadering, zeggende: Wijkt toch af van de tenten dezer goddeloze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is, opdat gij niet misschien verdaan wordt in al hun zonden. Numeri 16:23-26
Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij, die de vaten des HEEREN draagt! Want gijlieden zult niet met haast uitgaan, noch met der vlucht henengaan; want de HEERE zal voor ulieder aangezicht henentrekken, en de God van Israel zal uw achtertocht wezen. Jesaja 52:11-12
En met veel meer andere woorden betuigde hij, en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht! Handelingen 2:40
En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt; en wijkt af van dezelve. Romeinen 16:17
En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. Openbaring 18:4
Een lied Hammaaloth, van David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan. Psalmen 122:1
En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en dat wij wandelen in Zijn paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Jesaja 2:3
En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert. Hebreeën 10:25
Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. Want wij kunnen niet laten te spreken, hetgeen wij gezien en gehoord hebben. Handelingen 4:19-20